Lezingen 9 februari 2025 (5e zondag door het jaar)

Lezingen

1e Lezing: Jesaja 6,1-2a.3-8

1 Visioen van Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem, in de tijd van Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia, koningen van Juda. 

De domme kinderen van Jahwe

2 Hoort hemelen! luister, aarde! want Jahwe neemt het woord. Ik heb zonen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn tegen Mij in opstand gekomen.

3 Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip. 

De straf van Juda

4 Wee die zondige natie, dat volk, beladen met schuld, dat geslacht van boosdoeners, die verdorven zonen! Zij hebben Jahwe verlaten, Israëls Heilige veracht, zij hebben Hem de rug toegekeerd.  

5 Waarom wilt gij verder nog worden geslagen, dat gij voortgaat met uw verzet? Uw hoofd is helemaal ziek, uw hart helemaal uitgeput.  

6 Van uw voetzool tot uw schedel is er geen plek meer gaaf; het is niets dan builen, striemen en open wonden, die niet zijn uitgedrukt en niet zijn verbonden, noch met olie verzacht.  

7 Uw land is een woestenij, uw steden zijn platgebrand, uw akkers worden voor uw ogen door vreemden leeggegeten. Het is een woestenij, als bij de verdelging van Sodom.  

8 Sion alleen bleef over, als een hut in een wijngaard, als een slaaphok op een komkommerveld, als een belegerde stad.


Psalm: 138

1 Van David. Loven wil ik U met heel mijn hart, de afgoden tartend mijn psalmen U zingen,  

2 buigen wil ik voor uw heiligdom, prijzen uw naam om uw goedheid en om uw trouw: hoger nog dan uw roep van voorheen hief Gij hoog uw belofte.  

3 Gij die mij verhoorde het uur dat ik riep, mij bezielde, mij kracht hebt gegeven:  

4 gij dien loven de vorsten der aarde, als zij, eenmaal, verstaan wat gij aanzegt;  

5 en hun lied prijst de leiding des Heren: ‘groot de majesteit van Jahwe!’  

6 Ja, verheven de Heer, die de nederige ziet en doorgrondt de trotse van verre;  

7 moest ik gaan door het hart der ellende, nog hield Gij mijn leven bewaard, heft de hand waar mijn vijanden dreigen: uw rechterhand brengt mij heil.  

8 De Heer voltrekt het voor mij: tot in eeuwigheid, Heer, uw genade. Laat niet varen het werk uwer handen. 


2e Lezing: 1 Korintiërs 15,1-11 of 15,3-8.11

De verrijzenis van Christus

1 Broeders, ik vestig uw aandacht op het evangelie dat ik u heb verkondigd, dat gij hebt ontvangen, waarop gij gegrondvest zijt  

2 en waardoor gij ook gered wordt: in welke bewoordingen heb ik het u verkondigd? Ik neem aan dat gij die onthouden hebt; anders zoudt gij het geloof zonder nadenken hebben aanvaard.  

3 In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften,  

4 en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften,  

5 en dat Hij is verschenen aan Kefas en daarna aan de Twaalf.  

6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nog in leven zijn, hoewel sommigen zijn gestorven.  

7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.  

8 En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte.  

9 Ja, ik ben de minste van de apostelen, niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd.  

10 Maar door de genade van God ben ik wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest. Ik heb harder gewerkt dan alle anderen, niet ik, maar de genade van God met mij.  

11 Maar of zij het nu zijn of ik, dat verkondigen wij en dat hebt gij geloofd. 

of

3 In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften,  

4 en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften,  

5 en dat Hij is verschenen aan Kefas en daarna aan de Twaalf. 

6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nog in leven zijn, hoewel sommigen zijn gestorven.  

7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.  8En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte. 

11 Maar of zij het nu zijn of ik, dat verkondigen wij en dat hebt gij geloofd. 


Evangelie: Lucas 5,1-11

ROEPING VAN DE EERSTE LEERLINGEN

1 Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen.  

2 Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten.  

3 Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.  

4 Toen Hij zijn toespraak had geëindigd, zei Hij tot Simon: ‘Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.’  

5 Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen, maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.’  

6 Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten,  

7 dat deze dreigen te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren, vulden zij de beide boten tot zinkens toe.  

8 Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: ‘Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.’  

9 Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en allen die bij hem waren vanwege de vangst die ze gedaan hadden;  

10 en zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: ‘Weest niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.’  

11 Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.