B 2324 2807 Lezingen 28 juli 2024 (17e zondag door het jaar)

Bijbel lezen

1e Lezing: 2 Koningen 4,42-44

42 Op een dag kwam er iemand uit Baäl-salisa. In zijn tas bracht hij voor de man Gods als eerstelingen twintig gerstebroden en wat vers koren mee. Elisa zei: `Geef de mannen maar te eten.’  

43 Zijn dienaar antwoordde: `Hoe kan ik dat nu voorzetten aan honderd man?’ Maar hij herhaalde: `Geef het de mannen te eten. Want zo spreekt Jahwe: Zij zullen eten en overhouden.’  

44 Nu zette hij het de mannen voor. Zij aten en hielden nog over, zoals Jahwe gezegd had. 


Psalm 145:

1 Een loflied. Van David. U mijn God – koning! – wil ik verheffen, uw naam zegenen: immer, voor eeuwig;  
2 zegenen die Gij zijt, dag aan dag, uw naam loven: immer, voor eeuwig.
3 Groot is de Heer, hoog te loven, nooit is te doorgronden zijn grootheid.  
4 Geslacht na geslacht roemt uw werken, maakt gewag van uw daden van macht:  
5 van uw majesteit, stralend in luister, van uw wonderen zij ook mijn woord;  
6 bij de mare hoe duchtig Gij ingrijpt zij uw grootheid ook mij op de lippen.  
7 Al uw goedheid: steeds weer geroemd, uw gerechtigheid: jubelend bezongen.  
8 Genadig de Heer en barmhartig, lankmoedig, rijk aan ontferming;  
9 de Heer geeft wat ieder behoeft: alle schepselen omvat zijn erbarmen.  
10 Al uw werken, Heer, spreken uw lof, dankbaar zegenen U uw getrouwen;  
11 sprake gaat van uw goddelijk rijk en getuigenis van uw vermogen:  
12 opdat de mens weet van uw macht, van uw koningschap, stralend in luister.  
13 Uw heerschappij blijft: de eeuwen door, uw rijk duurt: geslacht na geslacht.  
14 De Heer schraagt wie dreigen te vallen, Hij richt de gebogenen op.  
15 Aller ogen wachten: op U die het voedsel geeft, altijd weder  
16 Gij opent uw hand en verzadigt uit uw overvloed alles wat leeft.  
17 Gerecht is de Heer in zijn wegen, genadig in al wat Hij doet;  
18 de Heer is wie Hem aanroept nabij, elk die Hem aanroept in vertrouwen.  
19 Hij geeft die Hem vrezen hun nooddruft, hoort hun bange klacht en verlost hen.  
20 De Heer behoedt wie Hem lief heeft, doch wie zich van Hem afkeert verdelgt Hij.  
21 De lof Gods is mij op de lippen: moge alles wat leeft zegenen zijn heilige naam. Immer, voor eeuwig. 

2e Lezing: Efesiërs 4,1-6

1 Ik, de gevangene in de Heer, vraag u met aandrang: leidt een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt,  

2 in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend.  

3 Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede:  

4 één lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één en dezelfde hoop waarvoor Gods roeping borg staat.  

5 Één Heer, één geloof, één doop.  

6 Één God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in allen. 


Evangelie: Johannes 6,1-15

WONDERBARE SPIJZIGING
1 Daarna begaf Jezus zich naar de overkant van het meer van Galilea, bij Tiberias.  

2 Een grote menigte volgde Hem, omdat zij de tekenen zagen die Hij aan de zieken deed.  

3 Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer.  

4 Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden. 

5 Toen Jezus zijn ogen opsloeg en zag dat er een grote menigte naar Hem toekwam, vroeg Hij aan Filippus: “Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?”  

6 – Dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want zelf wist Hij wel wat Hij ging doen. –  

7 Filippus antwoordde Hem: “Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen, dan is voor tweehonderd denariën brood nog te weinig.”  

8 Een van zijn leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op:  

9 “Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat betekent dat voor zo’n aantal?”  

10 Jezus echter zei: “Laat de mensen gaan zitten.” Er was daar namelijk veel gras. Zij gingen dan zitten; het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend.  

11 Toen nam Jezus de broden en na het dankgebed gesproken te hebben, liet Hij ze uitdelen onder de mensen die daar zaten, alsmede de vissen, zoveel men maar wilde.  

12 Toen ze verzadigd waren zei Hij tot zijn leerlingen: “Haalt nu de overgebleven brokken op om niets verloren te laten gaan.”  

13 Zij haalden ze op en vulden van de vijf gerstebroden twaalf manden met brokken, welke door de mensen na het eten overgelaten waren.  

14 Toen de mensen het teken zagen dat Hij gedaan had, zeiden ze: “Dit is stellig de profeet die in de wereld moet komen.”  

15 Daar Jezus begreep, dat zij zich van Hem meester wilden maken om Hem mee te voeren en tot koning uit te roepen, trok Hij zich weer in het gebergte terug, geheel alleen.