1e Lezing: Jeremia 31,7-9
7 Want dit zegt Jahwe: Jubel van vreugde om Jakob, juich om de heerser der volken. Verkondig overal Gods lof met deze woorden: `Jahwe heeft redding gebracht aan zijn volk, aan wat van Israël nog rest.’
8 Ik haal hen terug uit het noorden; van het einde der aarde breng Ik hen bijeen, ook de blinden en lammen, de zwangere en barende vrouwen. In dichte drommen keren zij terug.
9 Bedroefd gingen zij heen, getroost leid Ik hen terug. Ik voer hen naar stromende beken, over gebaande wegen waarop ze niet struikelen. Ik immers ben Israëls vader en Efraïm is mijn eerstgeborene.
Psalm 126:
1 Een bedevaartslied. Als de Heer doet keren de ballingen Sions zal het ons zijn of wij dromen.
2 Dan zal vol lachen zijn onze mond, jubel zal op onze tong zijn; dan verluidt bij de volken: ‘groot heeft Jahwe gehandeld aan hen!’
3 Groot heeft de Heer gehandeld aan ons, blijdschap is ons geworden.
4 Doe keren onze ballingen, Heer, als de waterbeken in het zuiden.
5 Zij die zaaien met tranen, zij zullen oogsten met jubel.
6 Hij gaat en hij schreit bij het gaan die het zaaizaad draagt en het zaait; hij keert met jubelen, hij keert – een die mag dragen zijn schoven.
2e Lezing: Hebreeën 5,1-6
1 Want elke hogepriester wordt genomen uit de mensen en aangesteld voor de mensen, om hen te vertegenwoordigen bij God en om gaven en offers op te dragen voor de zonden.
2 Hij is in staat onwetenden en dwalenden geduldig te verdragen, daar hij ook zelf aan zwakheid onderhevig is;
3 daarom moet hij, als hij offers voor de zonden opdraagt, evengoed aan zijn eigen zonden denken als aan die van het hele volk.
4 En niemand kan zich die waardigheid aanmatigen, men moet evenals Aäron door God geroepen worden.
5 Ook Christus heeft zichzelf niet de eer van het hogepriesterschap toegekend; dat heeft God gedaan, die Hem zei: Gij zijt mijn zoon, Ik heb U heden verwekt.
6 En elders zegt Hij: Gij zijt priester voor eeuwig, op de wijze van Melchisedek.
Evangelie: Marcus 10,46-52
GENEZING VAN DE BLINDE IN JERICHO
46 Nu kwamen ze in Jericho. Maar toen Jezus vergezeld van zijn leerlingen en een flinke menigte weer uit Jericho wegtrok, zat een blinde bedelaar, Bartimeüs, de zoon van Timeüs, langs de weg.
47 Zodra hij hoorde dat het Jezus de Nazarener was, begon hij luidkeels te roepen: “Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!”
48 Velen snauwden hem toe te zwijgen, maar hij riep nog veel harder: “Zoon van David, heb medelijden met mij!”
49 Jezus bleef staan en zei: “Roep hem eens hier.” Ze riepen de blinde toe: “Heb goede moed! Sta op. Hij roept u.”
50 Hij wierp zijn mantel af, sprong overeind en kwam naar Jezus toe.
51 Jezus vroeg hem: “Wat wilt ge dat Ik voor u doe?” De blinde antwoordde Hem: “Rabboeni, maak dat ik zien kan!”
52 En Jezus sprak tot hem: “Ga, uw geloof heeft u genezen.” Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Hem aan op zijn tocht.