Lezingen 26 januari (3e zondag door het jaar)

Lezingen

1e Lezing: Nehemia 8,2-4a.5-6.8-10

2 En Ezra, de priester, bracht het boek voor de vergadering van mannen en vrouwen en allen die de voorlezing konden volgen. Het was de eerste dag van de zevende maand.   

3 Vanaf de dageraad tot de middag las Ezra voor uit het boek op het plein voor de Waterpoort ten aanhoren van de mannen en vrouwen en van allen die het konden volgen. Het volk luisterde aandachtig naar de voorlezing van het wetboek.  

4 Ezra, de schriftgeleerde, ging op een houten verhoging staan die voor die gelegenheid opgeslagen was. Aan zijn rechterhand stonden Mattitja, Sema, Anaja, Uria, Chilkia en Maaseja; aan zijn linkerhand Pedaja, Misaël, Malkia, Chasum, Chasbaddana, Zekarja en Mesullam.  

5 Ten aanschouwen van heel het volk, hij stak immers boven allen uit, opende Ezra het boek. Op dat ogenblik gingen allen staan.  

6 En Ezra prees Jahwe, de grote God, en heel het volk antwoordde: ‘Amen, amen!’ Zij staken hun handen omhoog, zij bogen het hoofd en zij aanbaden Jahwe met het gezicht tegen de grond.

 

8 Zij lazen uit het boek van Gods wet voor, legden het uit en verklaarden de betekenis, zodat allen de lezing verstonden.  

9 Vervolgens zeiden Nehemia, de landvoogd, Ezra, de priester en schriftgeleerde, en de levieten die de uitleg gaven tot heel het volk: ‘Deze dag is aan Jahwe, uw God, gewijd. U mag dus niet treurig zijn en niet wenen.’ Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten toen het de woorden van de wet hoorde.  

10 En ze zeiden hun: ‘Kom, ga lekker eten en drink er zoete drank bij en deel ervan mee aan wie niets heeft, want deze dag is aan onze Heer gewijd. Wees niet bedroefd, maar de vreugde die Jahwe u schenkt zij uw kracht.’


Psalm: 19

1 Voor de koorleider.
Een psalm van David.
2 De hemel verkondigt de majesteit Gods,
het zwerk meldt het werk zijner handen.
3 De dag heft zijn roep tot de dag,
de nacht aan de nacht zegt de mare.
4 Geen spreken verluidt er, geen woorden,
geen taal voor het oor te verstaan;
5 maar hun maning vaart over het aardrijk,
tot het einde der wereld hun aanroep.
En Hij schiep daar een tent voor de zon.
6 Hij verschijnt: als een bruidegom
die zijn bruidsvertrek uit komt getreden,
een held stralend – zo wil hij zijn baan gaan.
7 Van de hemelrand af is zijn opgang,
en zijn omloop keert tot de randen.
Niets is voor zijn lichtgloed verborgen.
8 De wet van Jahwe is volmaakt:
en behoedt de ziel voor verdwalen,
Jahwe’s getuigenis waarachtig,
het schenkt onwetenden wijsheid;
9 wat Jahwe bepaalt – dat is recht,
een verheugenis is het des harten;
het gebod van Jahwe onaantastbaar:
het schept verheldering van ogen.
10 Het woord van Jahwe – het is feilloos,
standhoudend in eeuwigheid;
Jahwe’s rechtsregelen zijn waarheid,
rechtvaardig is heel hun bestel.
11 Kostbaarder dit alles dan goud
een schat van het edelste goud,
en te proeven zoeter dan honing,
dan honing de raten ontvloeiend.
12 Ook uw knecht laat zich hierdoor vermanen;
rijk geloond worden die dit betrachten.
13 Doch afdwalingen – wie onderscheidt ze?
de ongewetene scheld ze mij kwijt.
 
14 Wil uw knecht ook voor hoogmoed bewaren:
nimmer krijge die over mij macht!
Zo zal ik dan zijn ongeschonden,
van vele overtredingen vrij.
15 Laat welgevallig zijn de woorden van mijn mond
en wat mijn hart bepeinst
nu het verschijnt voor u, Jahwe, mijn rots, mijn losser. 


2e Lezing: 1 Korintiërs 12,12-30 of 12,12-14.27

12 Ieder van u schijnt zijn eigen leus te hebben: “Ik ben van Paulus.” “Ik van Apollos.” “Ik van Kefas.” “Ik van Christus.”  

13 Is Christus dan in stukken verdeeld? Is Paulus voor u gekruisigd? Of zijt gij gedoopt in de naam van Paulus?  

14 God zij dank, dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve dan Crispus en Gajus.  

15 Dus niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt.  

16 O ja, ik heb ook nog het gezin van Stéfanas gedoopt; verder zou ik niet weten dat ik iemand gedoopt heb.  

17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen. Hij heeft mij gezonden om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden; anders zou het kruis van Christus zijn kracht verliezen. 

De dwaasheid van het kruis

18 Want de prediking van het kruis is dwaasheid voor hen die verloren gaan, maar voor hen die gered worden, voor ons, is zij Gods kracht.  

19 Er staat immers geschreven: Verdelgen zal Ik de wijsheid der wijzen en het verstand der verstandigen zal Ik tenietdoen.  

20 De wijze, de geleerde, de redetwister van deze tijd, waar zijn zij? Heeft God de wijsheid van de wereld niet tot dwaasheid gemaakt?  

21 In Gods wijsheid heeft de wereld met al haar wijsheid God niet gevonden; daarom heeft God besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van de verkondiging.  

22 Want Joden eisen wonderen, heidenen verlangen wijsheid.  

23 Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor de Joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid,  

24 maar voor hen die geroepen zijn, joden zowel als heidenen, is Hij Gods kracht en Gods wijsheid.  

25 Want de dwaasheid van God is wijzer dan de mensen, en de zwakheid van God is sterker dan de mensen.  

26 Denkt maar aan uw eigen roeping, broeders. Naar menselijke maatstaf waren er niet velen geleerd, niet velen machtig, niet velen van hoge afkomst.  

27 Nee, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren, om de wijzen te beschamen; wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren, om het sterke te beschamen;  

28 wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend, heeft God uitverkoren; wat niets is om teniet te doen wat iets is,  

29 opdat tegenover God geen mens zou roemen op zichzelf.  

30 Dankzij Hem zijt gij in Christus Jezus, die van Godswege heel onze wijsheid is geworden, onze gerechtigheid, heiliging en verlossing.

of

14 God zij dank, dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve dan Crispus en Gajus.  

15 Dus niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt.  

16 O ja, ik heb ook nog het gezin van Stéfanas gedoopt; verder zou ik niet weten dat ik iemand gedoopt heb.  

17 Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen. Hij heeft mij gezonden om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden; anders zou het kruis van Christus zijn kracht verliezen. 

De dwaasheid van het kruis

18 Want de prediking van het kruis is dwaasheid voor hen die verloren gaan, maar voor hen die gered worden, voor ons, is zij Gods kracht.  

19 Er staat immers geschreven: Verdelgen zal Ik de wijsheid der wijzen en het verstand der verstandigen zal Ik tenietdoen.  

20 De wijze, de geleerde, de redetwister van deze tijd, waar zijn zij? Heeft God de wijsheid van de wereld niet tot dwaasheid gemaakt?  

21 In Gods wijsheid heeft de wereld met al haar wijsheid God niet gevonden; daarom heeft God besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van de verkondiging.  

22 Want Joden eisen wonderen, heidenen verlangen wijsheid.  

23 Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor de Joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid,  

24 maar voor hen die geroepen zijn, joden zowel als heidenen, is Hij Gods kracht en Gods wijsheid.  

25 Want de dwaasheid van God is wijzer dan de mensen, en de zwakheid van God is sterker dan de mensen.  

26 Denkt maar aan uw eigen roeping, broeders. Naar menselijke maatstaf waren er niet velen geleerd, niet velen machtig, niet velen van hoge afkomst.  

27 Nee, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren, om de wijzen te beschamen; wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren, om het sterke te beschamen;  


Evangelie: Lucas. 1,1-4; 4,14-21

Voorwoord
1 Reeds velen hebben getracht de gebeurtenissen te verhalen die onder ons hebben plaatsgevonden  

2 aan de hand van de gegevens, welke ons werden overgeleverd door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren en in dienst van het woord zijn getreden.  

3 Vandaar, edele Teófilus, dat ook ik besloot – na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht, – voor u een ordelijk verslag te schrijven,  

4 met de bedoeling u te doen zien, hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt. 

 

14 Ge zult verheugd zijn en het uitjubelen en vele mensen zullen zich over zijn geboorte verblijden.  

15 Hij zal groot zijn in de ogen van de Heer; wijn of sterke drank zal hij niet drinken, en nog in de schoot van zijn moeder zal hij met de heilige geest vervuld worden.  

16 Vele zonen van Israël zal hij terugbrengen tot de Heer, hun God.  

17 Hij zal voor Hem uitgaan met de geest en de kracht van Elia om de gezindheid van de vaderen te doen terugkeren in de kinderen en de ongehoorzamen te brengen tot de gesteltenis van de rechtvaardigen en zo voor de Heer een welbereid volk te vormen.’  

18 Maar Zacharias zei tot de engel: ‘Hoe kan ik dat weten? Ik ben oud en ook mijn vrouw is reeds op jaren.’  

19 De engel antwoordde hem: ‘Ik ben Gabriël die voor Gods aangezicht staat, en ik ben gezonden om tot u te spreken en u deze blijde boodschap aan te kondigen.  

20 Zie, gij zult zwijgen en niet in staat zijn te spreken tot de dag waarop dat zal gebeuren, omdat ge mijn woorden niet geloofd hebt; deze zullen echter op hun tijd in vervulling gaan.’  

21 Intussen stond het volk op Zacharias te wachten en ze verwonderden zich dat hij zo lang in het heiligdom bleef.