Jesaja 9,1-3.5-6
1 Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet dan een helder licht, over hen die wonen in een land vol duisternis gaat dan een stralend licht op.
2 Uitbundig laat Gij hen juichen en overstelpt hen met vreugde; zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst en gejuich bij het verdelen van de buit.
3 Want het drukkende juk, de stang op hun schouders, de stok van de drijver, Gij breekt ze stuk als op de dag van Midjan.
5 Want een kind wordt ons geboren, een zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem: Wonder van beleid, Sterke God, Vader voor eeuwig, Vredevorst.
6 Groot is de macht en eindeloos de vrede voor de troon van David, voor zijn koninkrijk; hij zal het stichten en stutten door recht en gerechtigheid van nu af en voor altijd. De ijverzuchtige liefde van Jahwe der legerscharen zal dit bewerken.
Psalm 96:
2e Lezing: Titus 2,11-14
Genade en heiligheid
11 Want de genade van God, bron van heil voor alle mensen, is op aarde verschenen.
12 Zij leert ons goddeloosheid en wereldse begeerten te verzaken en bezonnen, rechtvaardig en vroom te leven in deze tijd,
13 terwijl wij uitzien naar de zalige vervulling van onze hoop, de openbaring van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland Christus Jezus.
14 Hij heeft zichzelf voor ons gegeven om ons van alle ongerechtigheid te verlossen en ons te maken tot zijn eigen volk, gereinigd van zonde, vol ijver voor alle goeds.
Evangelie: Lucas 2, 1-14
Christus’ geboorte
1 In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus, dat er een volkstelling moest gehouden worden in heel zijn rijk.
2 Deze volkstelling had voor het eerst plaats toen Quirinius landvoogd van Syrië was.
3 Allen gingen op reis, ieder naar zijn eigen stad om zich te laten inschrijven.
4 Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het huis en geslacht van David, ging hij van Galilea uit de stad Nazaret naar Judea, naar de stad van David, Betlehem geheten,
5 om zich te laten inschrijven, samen met Maria, zijn verloofde, die zwanger was.
6 Terwijl zij daar verbleven, brak het uur aan waarop zij moeder zou worden;
7 zij bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
De herders
8 In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten.
9 Plotseling stond een engel des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden bevangen.
10 Maar de engel sprak tot hen: ‘Vreest niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor het hele volk.
11 Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de stad van David.
12 En dit zal voor u een teken zijn: gij zult het pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.’
13 Opeens voegde zich bij de engel een hemelse heerschare; zij verheerlijkten God met de woorden:
14 ‘Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft.’