1e Lezing: Mi. 5,1-4a
1 Gij echter, Betlehem in Efrata, al zijt gij klein onder Juda’s geslachten, toch zal er, zeg Ik, iemand uit u komen die over Israël gaat heersen. In het verre verleden ligt zijn oorsprong, in lang vervlogen dagen.
2 Daarom zal Hij hen niet langer overlaten aan hun lot dan tot de tijd dat zij die baren zal haar kind gebaard heeft. Dan komt de rest van zijn broeders weer samen met de zonen van Israël.
3 Dan neemt Hij de macht in handen en weidt Hij hen door de kracht van Jahwe, de verheven naam van Jahwe, zijn God. In veiligheid zullen zij wonen, omdat Hij zijn macht zal doen reiken tot aan de uiteinden der aarde;
4 Hij zal de man van de vrede zijn. Als Assur ons land dan binnenvalt en onze paleizen betreedt, stellen wij zeven herders tegenover hem en acht vorsten uit het volk.
Psalm 80:
1 Voor de koorleider. Op de wijze van’ Lelien’. Een getuigenis van Asaf. Een psalm.
2 Herder Israëls, hoor! Gij die Jozef leidt als uw schapen, die troont op de cherubs, verschijn ons.
3 Voor Efraim, Benjamin, Manasse, laat thans ontwaken uw kracht: kom tot onze verlossing!
4 Breng Gij, o God, ons de keer: in het licht van uw aanschijn bevrijding!
5 Heer, God der hemelse scharen, hoelang nog de wolk van uw gramschap over het gebed van uw volk?
6 Brood der tranen hebt Gij het doen eten, hebt het tranen overvloedig doen drinken;
7 nabuurvolken laat Gij om ons twisten, onze vijanden lachen om ons.
8 God der hemelse scharen, breng Gij ons de keer: in het licht van uw aanschijn bevrijding!
9 Een wijnstok groef Gij los uit Egypte, verdreef volken dat hij hier geplant werd:
10 de grond hebt Gij voor hem bereid, toen heeft hij wortels gemaakt, hij heeft het land overdekt.
11 Zijn schaduw bedekte de bergen, zijn ranken de cederen Gods,
12 tot de zee reikte hij met zijn takken, met zijn uitlopers tot de Rivier.
13 Waarom hebt Gij geslecht zijn ommuring, dat elk die voorbij komt hem plundert,
14 het wilde zwijn aan hem vreet, het gedierte des velds aan hem knaagt?
15 God der hemelse scharen, o keer toch, zie neer uit de hemel, aanschouw het: hergeef hem uw zorg, deze wijnstok,
16 de loot die uw rechterhand plantte, de zoon die Gij sterkte verleend hebt;
17 die hem wilden verbranden als afval vergaan voor uw dreigend gelaat.
18 Zij uw hand over deze uw gunsteling, het geslacht dat Gij sterkte verleend hebt:
19 en nooit dwalen wij meer van U af. Doe ons leven aanroepen uw naam.
20 Heer der hemelse scharen, breng Gij ons de keer: in het licht van uw aanschijn bevrijding!
2e Lezing: Hebreeën. 10,5-10
5 Daarom zegt Hij dan ook, als Hij in de wereld komt:
Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild,
maar Gij hebt voor Mij een lichaam bereid.
6 Brandoffers en zoenoffers konden U niet behagen.
7 Toen zei Ik: Hier ben Ik.
Zoals er in de boekrol over Mij geschreven staat,
Ik ben gekomen, o God,
om uw wil te doen.
8 Eerst zegt Hij: `Slachtoffers en gaven, brandoffers en zoenoffers hebt Gij niet gewild, die konden U niet behagen’, hoewel de wet voorschrijft dat ze gebracht moeten worden.
9 En dan zegt Hij: `Hier ben Ik, Ik ben gekomen om uw wil te doen’. Hij schaft dus het eerste af om het tweede te laten gelden.
10 Door die wil zijn wij geheiligd, eens voor al, door het offer van het lichaam van Jezus Christus.
Evangelie: Lucas 1, 39-45
Maria bezoekt Elisabet
39 In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland, naar een stad in Judea.
40 Zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabet.
41 Zodra Elisabet de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; Elisabet werd vervuld met de heilige Geest
42 en riep met luide stem uit: ‘Gij zijt gezegend onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot.
43 Waaraan heb ik het te danken, dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?
44 Zie, zodra de klank van uw groet mijn oor bereikte, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
45 Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is.’