B 2324 2010 Lezingen 20 oktober 2024 (29e zondag door het jaar)

Bijbel lezen

1e Lezing: Jesaja 53,10-11

10 Maar het heeft Jahwe behaagd hem ziek te maken en te breken. Waarlijk, als een zoenoffer gaf hij zijn leven. Nakomelingen zal hij mogen zien, en lang blijven leven; immers, wat Jahwe behaagde heeft zijn hand volvoerd.  

11 Omwille van het doorstane lijden zal hij het licht mogen zien en met kennis verzadigd worden. Mijn rechtvaardige dienstknecht zal velen rechtvaardig maken, doordat hij hun zonden draagt. 


Psalm 33:

1 Verheft, vromen, met jubel de Heer, wel voegt de oprechten een loflied!  

2 Zingt de Heer bij de cither een lofzang, een psalm bij de tiensnarige harp;  

3 zingt ter ere van Hem een nieuw lied, paart uw tokkelspel aan de bazuinen.  

4 Volstrekt is het woord van de Heer, heel zijn handelen voltrekt zich in waarheid;  

5 Hem behaagt de orde des rechts, zijn genade vervult heel de aarde.  

6 Door zijn woord zijn de hemelen gemaakt, door zijn ademtocht heel hun heir;  

7 rijzen deed Hij de zee als een wal, heeft haar kolken in krochten gekamerd.  

8 Draag, aarde, ontzag voor de Heer, ducht Hem, al gij bewoners der wereld:  

9 immers Hij sprak en het was, Hij gebood en het stond.  

10 Hij ontwricht het beraad van de volken, doet hun aller plannen te niet;  

11 doch zijn beraad staat voor eeuwig, zijn besluiten geslacht op geslacht.  

12 Gelukzalig Jahwe’s volk, het godsvolk, de stam die als zijn erfdeel Hij koos.  

13 De Heer ziet uit de hemelen neder, heeft elk mensenkind in het oog;  

14 zijn aandacht gaat, vanwaar Hij zetelt, over al wat de aarde bevolkt;  

15 aller harten heeft Hij geformeerd, van een ieder doorgrondt Hij het handelen:  

16 en geen vorst is door legermacht veilig, geen held is, hoe geducht ook, onkwetsbaar;  

17 faalt het strijdros – uw zege is te niet: een paard redt niet, hoe sterk ook, uw leven.  

18 Weet: Gods oog rust op wie Hem vrezen, die van Hem de genade verbeiden,  

19 dat Hij hen bewaart voor de dood, hen als hongersnood heerst wil behouden. 

20 Ons hart wacht de komst van de Heer: ‘onze hulp en ons schild dat is Hij!’  

21 Onze diepste vreugd rust in Hem, ons vertrouwen in zijn naam hoogheilig.  

22 Uw genade, Heer, zij over ons, gelijk wij U hoopvol verbeiden. 


2e Lezing: Hebreeën 4,14-16

De barmhartige hogepriester

14 Nu wij een verheven hogepriester hebben, een die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten wij vasthouden aan onze belijdenis.  

15 Want wij hebben een hogepriester die in staat is mee te voelen met onze zwakheden; Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde.  

16 Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp. 


Evangelie: Marcus 10,35-45 of 10,42-45 (Missiezondag)

WARE GROOTHEID

35 Toen kwamen de zonen van Zebedeüs, Jakobus en Johannes naar Hem toe en zeiden: “Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.”  

36 Hij antwoordde hun: “Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?”  

37 Zij zeiden Hem: “Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand moge zitten.”  

38 Maar Jezus zei hun: “Ge weet niet wat ge vraagt. Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Ik gedoopt word?”  

39 Zij antwoordden Hem: “Ja, dat kunnen wij.” “Inderdaad,” gaf Jezus toe, “de beker die Ik drink, zult gij drinken, en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden;  

40 maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.”  

41 Toen de tien anderen dit hoorden, werden ze kwaad op Jakobus en Johannes.  

42 Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: “Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.  

43 Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn,  

44 en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn,  

45 want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.” 

of

42 Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: “Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.  

43 Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn,  

44 en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn,  

45 want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.”