1e Lezing: Maleachie 3,1-4
1 Een uitspraak. Een woord van Jahwe, tot Israël gericht, bij monde van Maleachi.
2 Ik heb u lief, zegt Jahwe. Gij vraagt: ‘Hoe hebt gij uw liefde voor ons dan getoond?’ Was Esau niet de broer van Jakob? luidt de godsspraak van Jahwe. Toch had Ik Jakob lief
3 en haatte Ik Esau: van zijn bergland heb Ik een wildernis gemaakt en zijn erfdeel heb Ik prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn.
4 En als Edom zou zeggen: ‘Wij zijn wel neergeslagen, maar wij zullen weer opbouwen wat in puin ligt’ – dan spreekt Jahwe van de machten aldus: Laat hen maar bouwen, Ik sloop het weer;’ goddeloos land,’ zal men van hen zeggen en: ‘dat volk, waarop Jahwe voor eeuwig vertoornd is.’
Psalm: 24
1Van David. Een psalm.
Van de Heer is de aarde en al wat zij draagt,
de wereld en wie haar bevolken:
2 want Hijzelf heeft haar op de zeeën gesteld,
op de stromen heeft Hij haar gegrondvest.
3 Wie mag dan bestijgen de berg van de Heer,
wie mag staan in zijn heilig domein?
4 Die rein is van handen en zuiver van hart,
die zijn ziel aan valsheid niet biedt,
die zijn eed aflegt zonder arglist.
5 Van de Heer draagt de zegen hij mee,
ontvangt recht van de God die zijn heil is.
6 Aldus het geslacht van wie vragen naar Hem,
van wie zoeken uw aanschijn: zij, Jakob.
7 Heft, poorten, uw hoofden omhoog, verheft u,
ingangen aloud, dat inga de koning der ere!
8 Wie is dan de koning der ere?
de Heer, machtig en triomfant!
de Heer, triomfant in de strijd!
9 Heft, poorten, uw hoofden omhoog, verheft ze,
ingangen aloud, dat inga de koning der ere!
10 Wie is Hij, de koning der ere?
De Heer der hemelse scharen.
Hij is de koning der ere.
2e Lezing: Hebreeën 2,14-18
14 De kinderen van een familie hebben deel aan hetzelfde vlees en bloed; daarom heeft Hij ons bestaan willen delen, om door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, te onttronen,
15 en te bevrijden hen die door de vrees voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren.
16 Want het zijn niet de engelen wier lot hij zich aantrekt, maar de nakomelingen van Abraham.
17 Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest worden, om als een barmhartig en getrouw hogepriester hun belangen bij God te behartigen en de zonden van het volk uit te boeten.
18 Omdat Hij zelf de proef van het lijden doorstaan heeft, kan Hij allen helpen die beproefd worden.
Evangelie: Lucas 2,22-40 of 2,22-32
De opdracht in de tempel
22 Toen de tijd aanbrak, waarop zij volgens de Wet van Mozes gereinigd moesten worden, brachten zij het kind naar Jeruzalem om het aan de Heer op te dragen,
23 volgens het voorschrift van de Wet des Heren: Elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd,
24 en om volgens de bepaling van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een koppel tortels of twee jonge duiven.
25 Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte en de heilige Geest rustte op hem.
26 Hij had een godsspraak ontvangen van de heilige Geest dat de dood hem niet zou treffen, voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd.
27 Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten, om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen,
28 nam ook hij het kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden:
29 ‘Uw dienaar laat gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan:
30 mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd,
31 dat Gij voor alle volken hebt bereid;
32 een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.’
33 Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd.
34 Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: ‘Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt,
35 opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden; en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.’
36 Er was ook een profetes, Hanna, een dochter van Fanuël uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd.
37 Nu was zij een weduwe van vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de tempel en diende God dag en nacht door vasten en gebed.
38 Op dit ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het kind tot allen die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten.
39 Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar hun stad Nazaret terug.
40 Het kind groeide op en nam toe in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.
of
De opdracht in de tempel
22 Toen de tijd aanbrak, waarop zij volgens de Wet van Mozes gereinigd moesten worden, brachten zij het kind naar Jeruzalem om het aan de Heer op te dragen,
23 volgens het voorschrift van de Wet des Heren: Elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd,
24 en om volgens de bepaling van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een koppel tortels of twee jonge duiven.
25 Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte en de heilige Geest rustte op hem.
26 Hij had een godsspraak ontvangen van de heilige Geest dat de dood hem niet zou treffen, voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd.
27 Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten, om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen,
28 nam ook hij het kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden:
29 ‘Uw dienaar laat gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan:
30 mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd,
31 dat Gij voor alle volken hebt bereid;
32 een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.’