
1e Lezing: Jeremia. 17,5-8
5 Dit zegt Jahwe: Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die steunt op een schepsel en zich afkeert van Jahwe.
6 Hij is een kale struik in de steppe; nooit krijg hij regen. Hij staat op dorre woestijngrond in een onvruchtbaar, verlaten gebied.
7 Gezegend is hij die op Jahwe vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem.
8 Hij is een boom aan een rivier met wortels tot in het water Hij heeft geen last van de hitte, zijn bladeren blijven groen. Een tijd van droogte deert hem niet, hij blijft vrucht dragen.
Psalm: 1
1 Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen,
op de weg van de schenders geen voet zet,
niet zit in de kring van de spotters;
2 die veeleer in de wet van de Heer zich vermeit,
zijn wet overpeinst dag en nacht.
3 Als een boom is hij, wortelend waar water stroomt,
die vrucht draagt in het seizoen;
zijn gebladerte zal niet verdorren.
Tot ontplooiing komt al wat hij doet.
4 Hoe anders de bozen!
Zij zijn als het kaf: de wind blaast het weg.
5 Zie, geen boze bestaat het gericht,
geen schender de raad der rechtvaardigen.
6 Want de Heer kent de weg der rechtvaardigen,
doch het pad van de bozen breekt af.
2e Lezing: 1 Korintiërs 15,12.16-20
De zekerheid van onze verrijzenis
12 En als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat?
16 Want als de doden niet verrijzen, is ook Christus niet verrezen,
17 en als Christus niet is verrezen, is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden.
18 Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren.
19 Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.
20 Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn.
Evangelie: Lucas 6,17.20-26
VELDREDE: ZALIGSPREKINGEN
17 Samen met hen daalde Hij af, maar bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon.
20 Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: ‘Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods.
21 Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want gij zult lachen.
22 Zalig zijt gij, wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten, u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks.
23 Als die dag komt, spring dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel. Op dezelfde manier behandelden hun voorvaderen de profeten.
WEE U, RIJKEN
24 Maar wee u, rijken, want wat u vertroost, hebt ge al ontvangen.
25 Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen.
26 Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken, want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten.