B 2324 1509 Lezingen 15 september 2024 (24e zondag door het jaar)

Bijbel lezen

1e Lezing: Jesaja 50,5-9a

5 De Heer Jahwe heeft mijn oor ontsloten, en ik heb mij niet verweerd, en ben niet teruggedeinsd.  

6 Mijn rug heb ik prijsgegeven aan hen die mij wilden slaan, en mijn wangen aan hen, die mij de baard uitrukten; mijn gezicht heb ik niet onttrokken aan beschimping en bespuwing.  

7 De Heer Jahwe staat mij bij; daarom kom ik niet bedrogen uit; daarom maak ik mijn gezicht hard als een steen, ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.  

8 Nabij is hij, die mij vrijspreekt; wie spant een rechtszaak met mij aan? Laat ons een proces beginnen! Wie staat tegenover mij in zijn recht? Laat hem maar naar voren treden!  

9 Zie, de Heer Jahwe staat mij bij; wie veroordeelt mij dan nog? Zie, zij zullen allen als in flarden uiteenvallen, als een kleed dat door de motten is stukgevreten. 


Psalm 116:

1 Hem, de Heer, heb ik lief: Hij hoorde mijn roep om erbarmen;  
2 zijn oor heeft Hij tot mij geneigd in de ure dat ik Hem riep.  
3 Toen koorden des doods mij omsnoerden, naar mij grepen angsten voor de afgrond, beklemming mij aangreep en pijn,  
4 toen riep ik de naam van de Heer aan: ‘laat mij, Heer, toch het leven behouden!’  
5 Genadig de Heer en rechtvaardig; onze God, Hij is vol ontferming:  
6 de Heer hoedt wie argeloos zijn, bracht mij, de verslagene, redding.  
7 Keer dan weder, mijn ziel, tot uw rust, want de Heer heeft het voor u voltrokken:  
8 Gij verloste mijn leven uit de dood, hebt de tranen gewist van mijn ogen, nam de aanstoot weg voor mijn voet.  
9 Thans wandel ik vrij voor Gods aanschijn in het land waar de levenden zijn.  
10 Ik geloofde; ook toen ik sprak: ‘al te diep word ik nedergebogen’,  
11 toen ik heb gezegd in mijn nood: ‘heel het mensengeslacht is bedrieglijk’.  
12 Kan ik ooit vergelden de Heer alwat Hij voor mij heeft volvoerd?  
13 De beker des heils wil ik heffen, aanroepen de naam van de Heer,  
14 de Heer mijn geloften inlossen ten overstaan van heel zijn volk.  
15 De Heer ziet het niet als gering, het sterven van zijn getrouwen.  
16 O, Heer, uw knecht mag ik zijn, uw knecht ben ik, zoon van uw dienstmaagd: want Gij hebt mijn boeien ontsloten.  
17 Mijn dankoffer wil ik U brengen, aanroepen de naam van de Heer,  
18 inlossen de Heer mijn geloften ten overstaan van heel zijn volk:  
19 in zijn voorhoven, in het huis van Jahwe: waar uw hart is, Jeruzalem. Godlof! 

2e Lezing: Jacobus 2,14-18

GELOOF ZONDER DADEN IS WAARDELOOS
14 Broeders, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? Kan zo’n geloof hem soms redden?  

15 Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en niets om te eten,  

16 en iemand van u zou zeggen: ‘Geluk ermee! Houd u warm en eet maar goed,’ en hij zou niets doen om in hun stoffelijke nood te voorzien – wat heeft dat voor zin?  

17 Zo is ook het geloof, op zichzelf genomen, zonder zich in daden te uiten, dood.  

18Misschien zal iemand zeggen: ‘Gij hebt de daad en ik heb het geloof.’ Dan antwoord ik: ‘Bewijs me eerst dat ge geloof hebt, als ge geen daden kunt tonen; dan zal ik u uit mijn daden mijn geloof bewijzen.’ 


Evangelie: Marcus 8,27-35 (Vredeszondag)

DE BELIJDENIS VAN PETRUS
27 Jezus trok nu met zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus. Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?”  

28 Zij antwoordden Hem: “Johannes de Doper, anderen zeggen Elia en weer anderen, dat Gij een van de profeten zijt.”  

29 Daarop stelde Hij hun de vraag: “Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus.”  

30 Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken. 

EERSTE LIJDENSVOORSPELLING
31 Daarop begon Hij hun te leren, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen worden en ter dood gebracht, maar drie dagen later verrijzen.  

32 Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid. Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.  

33 Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe: “Ga weg, satan, terug! want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.”  

34 Nadat Hij behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen, sprak Hij tot hen: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.  

35 Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden.