1e Lezing: Sefanja 3,14-18a
14 Jubel, dochter Sion!
Israël, juich!
Verheug en verblijd u met heel uw hart, dochter Jeruzalem!
15 Jahwe heeft uw vonnis tenietgedaan,
Hij heeft uw vijanden weggejaagd.
De koning van Israël, Jahwe, Hij is binnen uw muren:
gij hebt geen kwaad meer te vrezen.
16 Op die dag zal men tegen Jeruzalem zeggen:
Vrees niet, Sion; laat uw handen niet verslappen.
17 Jahwe, uw God, is binnen uw muren, een reddende held.
Hij zal opgetogen zijn van blijdschap om u
en zijn liefde opnieuw laten blijken.
Luidkeels roept Hij zijn vreugde om u uit.
18 De treurige lieden die ver van het feest blijven,
neem Ik van u weg:
zij waren een last voor haar, een hoon.
Psalmgebed: Jesaja 12
Een danklied en een hymne
1 Op die dag zult gij zeggen: Ik loof u, Jahwe; Gij waart toornig op mij, maar uw toorn is bedaard en Gij hebt mij getroost.
2 Ja, God is mijn redding, ik vrees niet, ik ben vol vertrouwen: Jahwe is mijn sterkte en kracht, Hij is mijn redding geworden.
3 En gij zult vol vreugde water putten uit de bronnen der redding.
4 Op die dag zult gij zeggen: Looft Jahwe, roept zijn naam uit, maakt onder de volken zijn daden bekend, verkondigt zijn hoog verheven naam.
5 Zingt Jahwe lof, want Hij deed grootse dingen, laat het bekend zijn over heel de aarde!
6 Juicht en jubelt, bewoners van Sion: Israëls Heilige is groot in uw midden!
2e Lezing: Filppenzen 4, 4-7
4 Verheugt u in de Heer te allen tijde. Nog eens: verheugt u!
5 Uw vriendelijkheid moet bij alle mensen bekend zijn. De Heer is nabij.
6 Weest onbezorgd. Laat al uw wensen bij God bekend worden in gebed en smeking, en nooit zonder dankzegging.
7 En de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.
Evangelie: Lucas 3, 10-18 (Zondag Gaudete)
10 De mensen stelden hem nu de vraag: ‘Wat moeten wij dan doen?’
11Hij gaf hun ten antwoord: ‘Wie dubbele kleding heeft, laat hij delen met wie niets heeft en wie voedsel heeft, laat hij hetzelfde doen.’
12 Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden en ze vroegen hem: ‘Meester, wat moeten wij doen?’
13 Hij zei hun: ‘Niet méér vragen dan voor u is vastgesteld.’
14 Ook soldaten ondervroegen hem: ‘En wij, wat moeten wij doen?’ Hij antwoordde: ‘Niemand uitplunderen, niemand iets afpersen, maar tevreden zijn met uw soldij.’
15 Omdat het volk vol verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde, of hij niet de Messias zou zijn,
16 gaf Johannes aan allen het antwoord: ‘Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.
17 De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer grondig te zuiveren en zijn tarwe te verzamelen in de schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.’
18 Zo en met nog vele andere vermaningen verkondigde hij aan het volk de Blijde Boodschap.