Lezingen 13 oktober 2024 (28e zondag door het jaar)

Bijbel lezen

1e Lezing: Wijsheid 7,7-11

7 Ik heb derhalve gebeden en er werd mij inzicht gegeven. Ik heb gesmeekt en de geest van de wijsheid kwam tot mij.  

8 Ik schatte haar hoger dan skepters en tronen en ik beschouwde rijkdom als niets in vergelijking met haar.  

9 Geen onbetaalbare steen stelde ik met haar gelijk, want naast haar is alle goud maar wat zand en tegenover haar geldt zilver als slijk.  

10 Meer dan gezondheid en schoonheid kreeg ik haar lief en ik verkoos haar boven het licht, want de glans die zij uitstraalt dooft nimmer.  

11 En tegelijk met haar vielen mij alle goede dingen ten deel en onmetelijke rijkdom lag in haar handen.


Psalm 90:

LAAT DE MENS ZICH NIETS VERBEELDEN
1 Een gebed van Mozes, de man Gods. Heer, de toevlucht voor ons waart Gij, geslacht na geslacht.  

2 Eer de bergen waren geboren, voldragen aarde en wereld, ja, van eeuwig tot eeuwig, zijt Gij, God, die Gij zijt.  

3 De mens doet Gij weer worden tot stof; Gij spreekt: ‘wordt weder stof, mensenkinderen!’  

4 Duizend jaren toch zijn in uw ogen als de dag van gisteren – voorbij! een wake gelijk in de nacht:  

5 Gij wist ze uit, sluimer geworden. – Zo des morgens het gras, dat gaat groeien:  

6 in de morgen groent het en gaat groeien, ‘s avonds is het verschrompeld, verdord.  

7 Zo vergaan wij onder uw toorn, worden wij door uw gramschap vernietigd;  

8 Gij stelt voor U wat wij bedreven: wat wij hadden willen verbergen, het komt in het licht van uw aanschijn.  

9 Zo neigen al onze dagen ten einde onder uw gramschap, wij leven onze jaren – een zucht.  

10 De dagen van onze jaren omvatten zeventig jaren, voor de krachtigsten tachtig jaren; hun trots werd moeite en leed: hoe snel voorbij zijn wij – een wiekslag!  

11 Wie kent de kracht van uw toorn, uw verbolgenheid, zozeer te duchten?  

12 Leer ons zo onze dagen te tellen dat ons wijsheid des harten gewordt.  

13 Keer, heer, tot ons weder. Hoelang nog? Erbarm U over uw knechten,  

14 maak ons morgenlijk rijk met uw goedheid, dat wij jubelend vieren onze vreugde telken dage dat wij mogen zijn.  

15 Schenk ons blijdschap, zovele dagen als de dagen dat Gij ons deed lijden; jarenlang was onheil ons uitzicht.  

16 Zichtbaar zij aan uw knechten uw werk, zij over hun kinderen uw luister.  

17 Moge zo de goedgunstigheid zijn van de Heer onze God over ons: geef Gij het werk onzer handen bestand, ja, bestendig het werk onzer handen. 


2e Lezing: Hebreeën 4,12-13

12 Want het woord van God is levend en krachtig. Het is scherper dan een tweesnijdend zwaard en dringt door tot het raakpunt van ziel en geest, van gewrichten en merg. Het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens.  

13 Geen schepsel is voor Hem verborgen, alles ligt open en bloot voor zijn ogen. Aan Hem hebben wij rekenschap af te leggen.


Evangelie: Marcus. 10,17-30 of 10,17-27

DE RIJKE JONGEMAN
17 Toen Hij zich weer op weg begaf, kwam er iemand aanlopen die zich voor Hem op de knieën wierp en vroeg: “Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?”  

18 Jezus antwoordde: “Waarom noemt ge Mij goed? Niemand is goed dan God alleen.  

19 Ge kent de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand te kort doen, eer uw vader en uw moeder.”  

20 Hij gaf Hem ten antwoord: “Dat alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af.”  

21 Toen keek Jezus hem liefdevol aan en sprak: “Een ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen, daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel. En kom dan terug om Mij te volgen.”  

22 Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen, omdat hij vele goederen bezat.  

23 Toen liet Jezus zijn blik gaan over zijn leerlingen en zei tot hen: “Hoe moeilijk is het voor degenen die geld hebben het Koninkrijk Gods binnen te gaan!”  

24 De leerlingen stonden verbaasd over wat Hij zei. Daarom herhaalde Jezus: “Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan.  

25 Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen.”  

26 Toen waren ze nog meer verbijsterd en ze zeiden tot elkaar: “Wie kan dan nog gered worden?”  

27 Jezus keek hen aan en zei: “Dit ligt niet in de macht der mensen, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk.  

28 Toen nam Petrus het woord en zei: “Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen.”  

29 Jezus antwoordde: Voorwaar, Ik zeg u: er is niemand die huis, broers, zusters, moeder, vader, kinderen of akkers om Mij en om de Blijde Boodschap heeft prijsgegeven,  

30 of hij ontvangt nu, in deze tijd, het honderdvoudig aan huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers, zij het ook gepaard met vervolgingen, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven.

of

DE RIJKE JONGEMAN
17 Toen Hij zich weer op weg begaf, kwam er iemand aanlopen die zich voor Hem op de knieën wierp en vroeg: “Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?”  

18 Jezus antwoordde: “Waarom noemt ge Mij goed? Niemand is goed dan God alleen.  

19 Ge kent de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand te kort doen, eer uw vader en uw moeder.”  

20 Hij gaf Hem ten antwoord: “Dat alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af.”  

21 Toen keek Jezus hem liefdevol aan en sprak: “Een ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen, daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel. En kom dan terug om Mij te volgen.”  

22 Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen, omdat hij vele goederen bezat.  

23 Toen liet Jezus zijn blik gaan over zijn leerlingen en zei tot hen: “Hoe moeilijk is het voor degenen die geld hebben het Koninkrijk Gods binnen te gaan!”  

24 De leerlingen stonden verbaasd over wat Hij zei. Daarom herhaalde Jezus: “Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan.  

25 Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen.”  

26 Toen waren ze nog meer verbijsterd en ze zeiden tot elkaar: “Wie kan dan nog gered worden?”  

27 Jezus keek hen aan en zei: “Dit ligt niet in de macht der mensen, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk.